Een van de priesters keek op. Het snurken van Smo was gestopt. Pria wandelde naar het raam dat uitkeek op de ingang. De vorktong van Smo slingerde als een zweep, op zoek naar een geurige prooi. Pria zag een opvallend klein persoon de poort van de tempel naderen. Pria wenkte zijn collega’s. “Gokje wagen?”, vroeg Pria.
Kena stond geïntimideerd stil. Nu het snurken van Smo gestopt was en zijn lange vorktong begerig naar een hapje zocht was kon je zien dat Kena niet trilde door het gesnurk van Smo. Kena trilde, hoewel onvrijwillig, geheel op eigen houtje. Kena wandelde terug naar de delegatie en vroeg om een gunst: “Mag ik de os met de kar en Ka meenemen? Misschien leidt dat af van het monster en kan ik dan zonder al te veel kleerscheuren opgelopen te hebben om een auditie bij de priesters vragen.” Yuko en de anderen gingen akkoord; immers, als Kena opgepeuzeld zou worden door Sno, zou er een volgende vrijwilliger moeten opstaan en zich naar een eventuele slachtbank moeten laten leiden. En met een os en het lijk van de goddelijke Ka maakte Kena meer kans levend en wel in de tempel te komen.
Pria zag hoe de kleine persoon verderop overlegde met de andere kleine personen. “Hij durft niet,” mompelde Pria. “weddenschap gaat niet door.” Toen zag Pria dat de kleine man terugkeerde en een os meenam, met daarachter een kar waar ‘iets’ in lag.
Kena stond nu dicht bij Smo. De vorktong van Smo snuffelde begerig naar het tweetal en het lijk in de kar. Maar toen Smo het lijk in de kar rook trok hij zijn vorktong met een slurpgeluid in. “Ka is waarachtig een god,” mompelde Kena dankbaar en ging de tempel met de os en de kar binnen. De vorktong slingerde de tempel binnen en greep de os. De kar rolde om en het lijk van Ka viel op de witte vloer van de tempel. “Blijkbaar was de os niet zuiver op de graat.” dacht Kena en legde Ka zo goed en zo kwaad als het ging terug op de kar.