Ik keek naar zijn oor. Er zat een gehoorapparaat in. “U draagt een gehoorapparaat zie ik,” zei ik, extra luid. Hij knikte en legde me uit wat voor technische snufjes er in het apparaat zaten. Allemaal in dat kleine ding gepropt. En ik maar ‘wow’ roepen en vragen stellen.
Nu loop ik tijdens mijn dagelijkse wandeling altijd met oordopjes in voor de muziek. Niet te hard natuurlijk want dan word je doof. Niemand die naar mijn oren kijkt. Want het zijn overduidelijk oordopjes voor muziek. Niet zo klein en onopvallend als een moderne gehoorapparaat en niemand die zich dan ook afvraagt wat voor snotjes er in mijn oren zitten.
Stel je voor dat ik doof word van mijn oordopjes. En dat ik dan een gehoorapparaat moet dragen om te kunnen horen wat men tegen mij wil zeggen. Met oordopjes op zegt niemand iets tegen me. Want ik dráág oordopjes nietwaar? Die zijn bedoeld om mensen te weerhouden contact met mij te zoeken. Om gezeur en gezeik te voorkomen.
Ik wil, mocht ik ooit dovig worden, oordopjes als gehoorapparaat. Ik wil niet lastiggevallen worden door mensen die melden dat ze een gehoorapparaat in mijn oor zien. Harder gaan praten. Me opeens als een ouwe lul te woord gaan staan. “Zeur niet tegen mij,” zou ik samen met wijlen Rita Hovink willen zeggen.
Ik zie het meteen als ik iemand met een gehoorapparaat zie. En ga meteen vragen hoe of wat en extra luid. Om ze te pesten. Omdat ik die krengen haat. Met dat discrete plastic draadje dat achter hun oor loopt waardoor je je eerst even afvraagt of het misschien een drain is voor oorvocht.
Maar nee. Het is een fucking gehoorapparaat dat zeer aan je ogen doet door zijn hinderlijke discretie.
Fuck dat.