Er was eens een mijnheer die een wondje aan zijn linker scheenbeen had hoewel, het was meer een huidschilfertje dat beetje stak, een beetje jeukte. De mijnheer krabde even aan het ongemak. Het schilfertje liet los en er stroomde bloed uit het wondje. Even deppen zou je zeggen maar nee, het wondje bleef bloeden. Een waterdichtpleistertje dan, maar nee, het bloed hoopte zich achter de pleister op tot de boel barstte. De mijnheer ging naar de dokter. De dokter krabde zich even achter de oren en liet een bloedonderzoek doen. Maar mijnheer had geen bloederziekte en had bloedplaatjes zat. Ook de specialist wist niet wat hij met de kwaal aanmoest. Het enige wat de zorg voor hem kon doen was een reservoirtje maken dat hij aan zijn scheenbeen kon binden. Het bloed kon dan opgevangen worden en mijnheer kon dan ongehinderd zijn dagelijkse dingen doen. En hoewel de inhoud vanhet reservoirtje op het eind van de dag een beetje ging klotsen en het gewicht dan als een blok aan zijn been hing kon hij er verder prima mee leven. Mijnheer verzorgde het wondje iedere dag met veel liefde en hield het zo vrij van ontstekingen en complicaties.
Op een zekere dag stopte het bloeden. Het was op het moment dat het hart van de inmiddels oude mijnheer er mee ophield. En de oude mijnheer eindelijk zijn wondje niet langer hoefde te verzorgen. Het reservoirtje niet langer hoefde mee te slepen. In de hemel kreeg de mijnheer een eervolle vermelding omdat hij een voorbeeld was voor mensen die zeuren over een wondje dat maar niet weg wil gaan.