Haar slaapkamer sist zuurstof. Ik zit naast haar te dutten. Tot ik wakker word om te kijken of ze nog ademt.
Het leven in haar is geweken. Ik waarschuw mijn vrouw en mijn schoonzus: ‘Ze is er niet meer.’ Ze kijken en laten een traan: ‘Ze heeft een goed leven gehad en gelukkig is ze thuis, vredig overleden.’
Het is voorbij, de pomp kan uit. De slaapkamer sist niet langer en het wordt oorverdovend stil. Het drukt op mijn oren.
We hoeven niet meer op haar te passen. We hoeven haar niet meer te verzorgen. Ze laat een leegte achter. Doelloosheid overvalt me.
Al wat rest zijn de verhalen die we elkaar gaan vertellen om haar herinnering levend te houden.