Het beeld laat me niet los. Van de mijnheer die een vork in zijn plasbuis geduwd heeft. Dat die vork met hulp van medici uit zijn plasbuis verwijderd is, is me wel duidelijk.
Nee, ik denk meer aan de persoon, die, naar ik aanneem, in zijn stoel zit, of in zijn bed ligt en met zijn piem zit te spelen. En misschien al eens eerder iets zijn zijn plasbuis heeft gehad. Misschien is het ooit begonnen met een katheter. In het ziekenhuis, voor een onderzoek. En vond hij dat wel lekker kriebelen, zo’n slangetje in zijn lul. En dacht hij, toen hij eenmaal weer thuis was, laat ik er eens iets groters indrukken, kijken hoe het voelt. Misschien een pen, een potlood, daarna een koffielepeltje, en tenslotte, naarmate hij meer ervaren en bedreven werd, een vork. Oh, oh wat voelt dat lekker! Maar dan, dan oeps, de tanden van de vork zijn ook naar binnen gefloept! En dan moet hij naar het ziekenhuis. De vork laten verwijderen.
En als hij dan eenmaal weer thuis is, leg hij de vork, die hij van een vriendelijke broeder terug heeft gekregen, weer in de bestekbak.
En dan komen zijn kinderen, die van niets weten, langs voor een etentje. Niet wetend dat pa de hele bestekbak al in zijn lul heeft gehad. Het lepeltje in de koffie, de lepel in de soep, mes en vork om netjes mee te eten, het heeft allemaal in pa’s lul gezeten. En pa vraagt of het gesmaakt heeft, en dat de kinderen in koor roepen: ‘Lekker pa! Alsof er een engeltje over je tong…’ En voelt pa zijn piem alweer kriebelen.